Waarom zijn meesters en grootmeesters zoveel beter dan de gemiddelde clubschaker? Zij hoeven veel minder te denken, dan de amateur. Ze hebben door heel veel te spelen en te studeren een groot arsenaal aan patronen in hun geheugen opgeslagen. Geef ze een stelling en ze zullen binnen enkele seconden herkennen, wat de essentiële kenmerken zijn van de stelling en vaak de beste voortzettingen zien.

In 1946 publiceerde Adriaan de Groot, hoogleraar psychologie aan de Universiteit van Amsterdam, “Het denken van de schaker”. In die studie liet hij aan grootmeesters en amateur schakers gedurende 4-5 seconden een normale schaakstelling zien met de opdracht die te reproduceren. Grootmeesters scoorden 93 %, amateurs haalden nog niet de 50%. Bij posities met een willekeurige opstelling van de stukken, deden grootmeesters en amateurs het even slecht.
Moraal van het verhaal: Speel veel partijen, prent heel veel stellingen in je geheugen. Met zo’n database aan patronen in je kop, hoef je minder te denken en zul je sneller de juiste voortzetting vinden.
Een goed geheugen is daarbij wel handig. Fenomenaal op dit punt is Magnus Carlsen. Op https://youtu.be/eC1BAcOzHyY?si=ERYAihhcRA_IPS4E vind je een demonstratie van wat hij in zijn geheugen heeft opgeslagen.
Martien Brand.
Aanvulling: een oud lid van onze vereniging, Gerard Hauer, heeft meegewerkt aan dit onderzoek. Als amateur schaker kon hij een onzin stelling beter vanuit zijn geheugen opzetten dan een grootmeester, want die overzag raar geplaatste stukken, vertelde hij me eens vol trots. Immers hij onthield plek voor plek waar iets moest staan, terwijl de grootmeester het totaal overzag en de logica doorhad (die er dus niet was). Henk-Jan






